Joost Hutjes gebruikt zijn achtergrond als timmerman om te experimenteren met maquettes en houtdrukken. Deze positioneert hij dusdanig dat ze een dialoog aangaan met de plek waar deze tentoongesteld staan. Met zijn werk bevraagt hij ‘functionaliteit’ en ‘nostalgie’ door oude technieken en materialen te (her)gebruiken.
Hutjes is geïnteresseerd in de manieren waarop kwetsbaarheid en menselijkheid doordringt in het solide, het harde, het ogenschijnlijk monumentale. Hij gebruikt Nederlandse architectuur uit de periode 1930-60 vaak als referentie om deze ideeën te verkennen. Zijn interesse voor deze architectuur zit hem voornamelijk in ‘hoe architecturale rigiditeit verweerd door menselijk gebruik, de elementen en sporen andere sporen van het verleden’, ‘hoe iets “perfects” langzaam afbrokkelt en menselijk wordt’.
De architecten Le Corbusier, Rietveld en Berlage inspireren Hutjes. Gordon Matta-Clark en Jan Schoonhoven ziet hij als als ‘ontmantelaars van architectuur’. “Het zijn kunstenaars waar ik naar opkijk, omdat ze werk maken dat er hard en koud uitziet, maar toch iets gevoeligs heeft”. Daarnaast is Hutjes geïnspireerd door Thomas Schütte, vooral zijn maquettes.
